Kinderspelen

 
  Wageningse omgangstaal

  BUSBIET
  Spel waarbij op straat of in een steeg een platgetrapt blikje wordt
  weggeschopt, waarna iemand dat moet oppakken. De andere kinderen
  ‘verstoppelen’ zich in die tijd, en hij moet ze daarna zoeken
  Verstoppelen = verstoppen.

  KASTANJES KNUPPELEN
  Kastanjes uit de boom halen door met een stok te gooien in de boom.

  LET
  Let is krijgertje spelen.

  MÈÈTJE FLATSE
  Een spel met centen waarbij er een groot vak was en een klein vakje. Men
  gooide nu met centen en probeerde de cent in het kleine vakje te gooien.
 
  OPBOCHELEN
  Als je in een boom wilde klimmen, moest je soms opgebocheld worden.

  PAASRIJM
  ‘t Is Pasen
  ‘t Is Pasen
  Wie gaat er met ons mede
  trule met un ei

  PINKELEN
  Ieder had een stok en verder was er een kort stokje dat twee punten had.
  Dan sloeg je op het uiteinde, zodat het korte stokje omhoog vloog.
.
  SJOTTEN
  Onze jeugd voetbalt graag op straat of op een schoolplein. Vroeger was dat
  precies zo. In de Wageningsche Courant van 4 nov. 1908 staat: “Nogmaals
  wordt de jeugd bij school gewaarschuwd om daar ter plaatse niet te
  sjorten”.
  Sjorte(n), sjotte(n) of sjottere(n) = voetballen. En sjorten doet men met een
  bledder. Het Engelse bladder betekent blaas.

  SLIEPSCHOOLTJE HOUWE
  Betekent spijbelen.

  SLIFFEREN
  Een platte steen over het water gooien die dan een paar keer stuitert.
  Slifferen is ook: op de ijsbaan slifferen (glijden).

  TRULEN
  Op Tweede Paasdag kwamen alle kinderen die aan de Veerweg woonden
  naar de Paaswei, een weitje daar in de uiterwaarden. Ze gingen hier
   ‘eieren trulen’.
  Dit is: een ei voorzichtig door het gras rollen. Hiervoor werden speciaal
  hardgekookte eieren gebruikt. De oudere kinderen gooiden hun ei een eind
  weg of omhoog om deze daarna weer op te zoeken tussen het gras.

  TUKEN
  Op een bepaalde manier gooien bij het knikkerspel.

 Terug naar Omgangstaal