Wageningse omgangstaal
BOTER KARNEN
Wanneer de Wageningse boerin Eefje van Amersfoort bij het karnen
tonnetjes voor de boter tekort kwam, haalde ze grote rabarber-
bladeren uit de hof (tuin).
Hierin deed ze een kluit boter, vouwde de punten van het blad naar
elkaar en zette deze vast met een houten pinnetje.
Aldus een mededeling van een 80–jarige boerin in april 1974.
In: Wagenwegen 2(dec.1974)3: blz. 28.
VERDOKKEN
door Ad Rietveld
Velen onder ons kunnen zich nog wel herinneren dat, wanneer
ze op zolder kwamen, de kap van het huis niet zoals nu beschoten
was, maar dat men zo tegen de dakpannen keek. Tussen die
pannen zagen we dan van die merkwaardige proppen stro.
De aanwezigheid van deze proppen hield verband met de vorm van
de dakpannen (tegenwoordig hebben we op onze daken mooi
vlakliggende platte pannen). En om nu te voorkomen dat het via
deze pannen insneeuwde of inregende, werden onder de pannen
deze stro-proppen gelegd. Zo’n stro-prop werd een ‘dok’ genoemd.
De dokken waren, door het altijd wel wat bewegen van de pannen,
na zo’n 20 jaar versleten en moesten dan vernieuwd worden.
Voordat men echter daaraan kon beginnen, moesten eerst nieuwe
dokken gemaakt worden. Het stro (roggestro) dat hiervoor gebruikt
werd, moest stug en hard zijn, maar niet bros. Het was met de hand
gemaaid en met de vlegel gedorst koren, waarbij er mooi recht stro
overbleef. Van dit stro werd nu een handvol genomen en de korte
stukken werden eruit geschud. Deze handvol stro werd in het midden
dubbelgeslagen. Om het dubbelgevouwen bovengedeelte heen werden
vier à vijf halmen geslagen, waarna de einden van deze halmen om
elkaar heengeslagen werden. De aldus ontstane lus werd wat naar
het losse eind van het bosje geschoven en dan aangetrokken. De
losse einden van de lus werden tussen de andere halmen gevouwen.
Afhankelijk van de lengte van de dakpan werd hij op maat afgesneden
en klaar was de dok.
Nu konden de nieuwe dokken gelegd worden. Dat ging als volgt.
Aan de onderkant van het dak werden een paar rijen pannen
weggehaald en de oude dokken verwijderd. Dit gaf veel stof en
was smerig werk. Of men links of rechts begon hing af van de
overkraging van de dakpan, meestal rechts.
Onder de pan kwam de dok te liggen, maar zo, dat de kop onder de
overkraging van de pan kwam en het losse ondereind plm. 4 cm over
de onderliggende dakpan.
Zo werd rij na rij van nieuwe dokken voorzien.
Wanneer het dak aldus verdokt was, kon men het stro onder elke rij
dakpannen zien uitsteken. Dit moest wel, want het stro rotte aan de
onderzijde door de weersomstandigheden altijd een paar centimeter
in. Na verloop van een paar jaar was het uitstekende gedeelte weggerot
en sloot het dak goed af. Liet men niets uitsteken, dan rotte het stro
toch een eindje in en sloot de dok niet meer goed af en had men wéér
een lek dak. Maar als het goed gedokt was, kon het dak weer jaren mee.
In: Wagenwegen 5(1977)4: blz.32. + tekening van dok, + tekening van
de Hollandse dakpan OW 11(1983)4: p.57.
AREN LEZEN
door Ad Rietveld
Bij mijn gesprekken met oudere Wageningen over vroeger, kwam het
‘aren lezen’ nogal eens ter sprake. En omdat misschien niet iedereen
weet wat dit inhoudt, en het ook binnen niet al te lange tijd in het
vergeetboek zal zijn opgetekend, leek het mij een goede zaak om het
op papier vast te leggen.
Aren lezen werd hier in de omgeving van Wageningen evengoed als
elders in het land bedreven. Het was een arbeid die eeuwen heeft
bestaan. Al in de Bijbel, in het Boek Ruth (II:2) lezen we:
“Laat mij naar het veld gaan en aren lezen”.
Aren lezen werd vroeger gedaan wanneer de rogge of tarwe van het
veld was gehaald. Als de akker leeg was, bleven er op het veld nog
wel wat aren liggen.
Door nu aan de boer te vragen of men deze aren mocht hebben,
werden deze, meestal door moeders met kinderen, verzameld in
een op hun buik bevestigd soort sloop. Dit verzamelen werd aren
lezen genoemd.Meestal waren het de arbeidersgezinnen die hun
armoedig bestaan hiermee tijdens de maaltijd enigszins konden
verlichten. De aldus verzamelde aren werden in een zak gedorst.
Het verkregen graan werd in de koffiemolen gemalen en voor brood
of pap gebruikt.
Deze arbeid die tot in het begin van deze eeuw is blijven bestaan,
heeft tijdens de Duitse bezettingstijd weer opgang gemaakt.
Met dit verschil dat men nu vaak aren ging lezen, wanneer
de oogst nog op het land stond.
Menigmaal is het toen voorgekomen dat, wanneer er verder niemand
in de buurt was, men met een meegebrachte schaar (met voorbedachte
rade!) snel aren van de schoven knipte en deze mee ‘verzamelde’.
Dit aren lezen is nu verleden tijd. Geen mens denkt er nog aan om het
te gaan doen. De welvaart heeft er een einde aan gemaakt.
De armoedige omstandigheden waarin de arbeiders verkeerden,
zijn verdwenen en hiermee ook het aren lezen, hopelijk voor altijd.
In: Wagenwegen 8(dec.1980)4: blz.31.
RIOLEN
door A.C. Zeven
Betekent het weghalen van de stobben (stompen, zegt men in
Wageningen) en grote wortels van omgekapte en omgezaagde
bomen. Dit werk moest gedaan worden alvorens men jonge
bomen kon planten, of het terrein voor een ander doel gebruiken.
Riolen werd vooral ‘s winters gedaan door losse arbeiders.
De eigenaar van het land of zijn bouwknecht gebruikte een peilstok om
na te gaan of het riolen wel goed was gedaan.
Riolen in deze betekenis komt niet voor in de Grote van Dale of in een
Middel-Nederlands Woordenboek.
In: Oud-Wageningen 11(sep.1983)3: blz.48.
VERLICHTE KERSTBOOM IN 1875
door A.C. Zeven
In het boekje ‘De kerstboom’ lezen wij dat de kerstboom pas aan het eind
van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw in Nederland populair
begon te worden. Wageningen was er al vroeg bij, want op
blz. 48 lezen wij: ‘In de jaren zeventig van de negentiende eeuw stonden
er blijkens krante-artikelen en advertenties reeds op vele plaatsen van
ons land kerstbomen. In de Wageningsche Courant van
23 december 1875 bijvoorbeeld stond aangekondigd dat op donderdag- vrijdag- en tweede kerstavond de kerstboom van de banketbakker
G. Hijnekamp verlicht was.
In die tijd blijkbaar een merkwaardigheid om in de krant te
schrijven’.
In: Oud-Wageningen 12(1985)1: blz.10.
AS TE RIJN ZAT
door J.v.d.Peppel
Deur iemand verteld op du meuledag 1984. As ‘t nie woar is,
dan is ‘t ‘n mooie leuge.
In du winter, bij zwoare vors, ging t’r vroege veul drijfijs deur
du Rijn. Mì ‘n roeibòòt zette ze dan stake in die Rijn, die moste
zowâ ‘n mete of vijf lang zin. Umdat t’r ‘n stroom ston van zo’n
vijf kielemete pur uur dreef du bòòt ‘n bietje af. Doarum kwam
t’r ‘n boch in dâ pad op ‘t ijs as du Rijn dich zat.

Maar nu het verhaal van de veerbaas Spijker:
Wanneer t’r veul ijs in du Rijn dreef, zodâ de gierpont d’r nie
meer deur kon, ginge de bochake en du pont d’r uut en in un
inham opgeburge (‘n gierpont ku je nog zien bij ‘t veer noar
Opheusde). Die voar nog, zij ‘t mì ‘n hulpmòter d’r noas.
Doarnoa wachtte m’n tò de Rijn dich dreef.
As te Rijn zàt (dat is de goeie uitdrukking) en ‘t bleef vrieze,
prebeerde de veerlui ‘n pad ove du Rijn te make. Ove du dikste
brokke. Die wedde ‘n bietje gelijk gehakke. Du dunne plekke mì
woate opgiete of planke d’r over legge, as ‘t nie te vertrouwe was.
Dan takke langs ‘t pad zette en kòòlas ove ‘t ijs stròòje. Op die menier
kwam ‘t pad ove du Rijn. Knap link werk veur du minse die dâ boantje
opknapte. De Betuwe is so wèèke lang geïseleerd gewis.
Allinnig per spoor via Rhene en Oòstebeek was t’r nog verbinding.
In: Oud-Wageningen 13(1985)2: blz. 34.
Terug naar Omgangstaal